Alfred Birney recensie en interview

Recensie in De Standaard 5 mei 2017

Alfred Birney
De tolk van Java
Roman, 544 pagina’s, De Geus

EEN WOEDENDE ROMAN
‘Vreemd dat vanaf zijn dood mijn nachtmerries zijn verdwenen.’ Alfred Birney (1951) heeft moeten wachten tot de tachtigste verjaardag, tevens sterfdag, van zijn vader voordat hij de autobiografische roman ‘De tolk van Java’ kon schrijven en eindelijk die man zijn leven uit kon schoppen. Zijn vader heet in de roman Arend Noland, geboren in 1925 op het nu Indonesische eiland Java onder de naam Arend Sie, als een van de vijf onwettige kinderen van een Nederlandse advocaat uit een gegoede plantersfamilie en een Chinese moeder. Die Chinese afkomst spaart hem tijdens de Japanse bezetting van de kolonie Nederlands-Indië van 1942 tot 1945, waarin 30.000 Nederlanders in concentratiekampen werden ondergebracht en honderdduizenden doden vielen. Noland gaat met zijn klasgenoten het verzet in tegen de Japanners, en ontpopt zich snel tot een genadeloze moordmachine. Na de capitulatie sluit hij zich aan als tolk bij de mariniers die de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië de kop in moeten drukken. Maar volgens Nolands eigen memoires, die in ‘De tolk van Java’ zijn opgenomen zoals bij Stefan Hertmans opa in ‘Oorlog en terpentijn’, wordt hij ingezet voor de meest wrede mariniersacties op Java. In de loop van twee jaar vermoordt hij met eigen hand, liefst met zijn dolk, honderden Indonesiërs die ‘Merdeka’ eisen, vrijheid en onafhankelijkheid. De Eerste Politionele Actie zoals Nederland deze smerige koloniale oorlog nog steeds eufemistisch noemt is een zwarte bladzijde in de geschiedenis. De roman van Alfred Birney zal de laatste ogen van de Nederlandse staat en het collectieve bewustzijn moeten openen, want de aaneenrijging van oorlogsmisdaden, standrechtelijke executies en onwettige wraakacties die onder de vlag van ‘Koningin en Vaderland’ plaatsvonden is huiveringwekkend. De wreedheden van de diverse andere milities steken daar overigens niet onder.
In 1950 vlucht Noland met het laatste schip mariniers naar Nederland. Hij trouwt een correspondentievriendinnetje, een onnozele Brabantse deerne die de moeder wordt van hoofdpersoon Alan en zijn vier broers en zusters. In de roman wordt zij geestig als ‘kamerolifantje’ geportretteerd. ‘Lul die je bent’ en ‘jullie zijn van een andere planeet’ zijn de vaakst gebezigde termen voor haar zoons. Alan wordt door zijn vader talloze malen mishandeld, geslagen, geterroriseerd, en moet eindeloos diens stoere verhalen over martelingen en moordpartijen in Indië aanhoren. Bij ons thuis woedde altijd oorlog, heet het. Als Alan veertien is worden alle kinderen in internaten ondergebracht, waar de vernederingen doorgaan. ‘Waarom heb je mij verlaten?’ bijt de oorlogszieke vader zijn zoon toe als de Kinderbescherming ingrijpt en vader in een reeks rechtszaken probeert het gezag over zijn kinderen terug te krijgen.
Over hoe je je vanuit zo’n foltering op kunt richten gaat deze woedende roman, niet over vergeving of verzoening: daar kan geen sprake van zijn. Naast geestig, goed geschreven en vilein van toon is dit bovenal een noodzakelijk boek, dat geschreven móest worden. Van iedere 544 pagina’s spat die noodzaak af, zelfs als de lezer zich dreigt te vervelen met wéér een in detail beschreven heroïsche moordpartij. Birney ondervangt de overdaad door de zoon cynisch commentaar te laten leveren. Alan haat zijn ouders en verafschuwt zelfs zijn eigen fascinatie voor de sterke verhalen van Noland. Hij twijfelt soms aan het waarheidsgehalte van zijn vaders manuscript en speelt met diens onbetrouwbaarheid. Des te harder komt de uiteindelijke boodschap aan dat dit allemaal werkelijk gebeurd is.
Birney laat zelfs zien dat de zoon meer op de vader lijkt dan hij zou willen: ook Alan verslijt tientallen vriendinnen, ook hij komt uit een kapot gezin. Hij wordt gitaarleraar en later schrijver, net als Birney. Hij heeft de moed niet, maar fantaseert soms dat hij zijn vader vermoordt, zoals Noland eens bijna zijn broer ombracht en later zijn kleine neefje, enkel omdat die Japans bloed had. Op zijn twaalfde krijgt Alan een vulpen van zijn vader. ‘Toch wist je wat je deed door mij die pen te geven,’ schrijft hij zijn vader alsof die het nog lezen kan. De laatste zin van de roman, nadat Alan de geest van zijn onbekende Chinese oma alsnog over hem laat waken, luidt ‘Ik vecht niet langer, ik hou ermee op.’ Ik hoop voor Birney dat hij bevrijd is, maar dat hij niet ophoudt met schrijven. Zelden een boek gelezen waarin zo genadeloos geschiedenis wordt geschreven en tegelijk de nood om af te rekenen met de ouders zo hoog is.

Interview in De Standaard 12 mei 2017

‘WIL JE WETEN WAT OORLOG IS? NOU: LEES MAAR.’
Een gat in de lucht springen op het strand van Scheveningen wil hij, riep Alfred Birney (1951) uit toen hij maandag met De tolk van Java de LIBRIS Literatuurprijs won. Maar hij heeft geen tijd. ‘Morgen!’ hoopt Birney met een grijns. ‘Ik heb maar twee uur geslapen. Vanaf donderdag is alles volgepland met radio, boekhandels, signeersessies, interviews.’ Hij zal zijn dagritme moeten aanpassen, want is gewend in de nacht te schrijven en te gaan slapen als de zon opkomt. Zijn gewelddadige opvoeding maakte hem bang voor de nacht. Tot nu. Birney nam de oorlogsballast van zijn vader op zijn schouders. ‘Of je gaat eraan onderdoor, of je maakt er iets moois van. Mocht mijn vader mij nu kunnen zien, dan denk dat hij heel trots op me zou zijn.’ Eindelijk is de angst voor zijn vader hem niet meer de baas.

Alfred Birney Patrick Post

Alfred Birney, foto Patrick Post

Alfred Birney schreef vanaf 1987 romans, novellen, essaybundels en een verhalenbundel. Als hij een Indische roman schreef vroeg men waarom hij zich zo beperkte, als hij over de liefde schreef vroeg men waarom hij niet over Indië schreef. Hij had de hoop op een doorbraak naar het grote lezerspubliek al opgegeven, en maakte met zijn achtste en grootste roman De tolk van Java een ronde langs uitgevers voordat uitgeverij De Geus erin geloofde. ‘Ze hebben gedacht: een goeie schrijver, maar niet te verkopen,’ lacht Birney. Met erkenning voor zijn schrijverschap was Birney helemaal niet bezig. Het kon hem niets meer schelen. ‘Ik wist dat het mijn belangrijkste boek zou worden, maar roem interesseerde mij niet meer.’ Die houding heeft een grote rol gespeeld bij het schrijven van dit boek, legt Birney uit. ‘Ik liet alle literaire conventies varen.’ Hij nam alle vrijheid om te schrijven hoe en wat hij wilde, inclusief wat hij het ‘Rambo-motief’ noemt, het verschrikkelijke geweld in het leven van zijn vader. ‘Wil je weten wat oorlog is? Nou: lees maar. En wat komt eruit? Beschadigde jonge jongens, getraumatiseerd. En wat denk je dat die met hun kinderen doen?’
Zijn vader Adolf Birney (1925) schreef zijn memoires. ‘Ik herinner mij het gehamer op de typemachine, iedere avond. Mijn moeder dacht dat hij studeerde voor ingenieur,’ zegt Alfred. Het huiselijk geweld liep zo hoog op dat de Brabantse moeder een scheiding aanvroeg van haar Nederlands-Indische man, en de vijf kinderen in internaten werden geplaatst. Alfred, de oudste zoon, ging op zoek naar het manuscript van zijn vader. Moeder beweerde dat vader zijn jongste zoon in ruil voor een nieuwe gitaar het manuscript had laten verduisteren, vader beweerde dat moeder het verbrand had. ‘Omdat ik zo zeurde,’ zegt Birney nu, schreef zijn vader het opnieuw. Daarna woonde hij nog vijftien jaren in Spanje, waar hij op zijn tachtigste verjaardag verbitterd stierf.
Birney heeft het manuscript helemaal naar zijn hand gezet en er verhalen omheen geplaatst, zoals de befaamde Indische ‘spekkoek’, cake die uit verschillende laagjes bestaat. Hij heeft alles gecheckt, in boeken, archieven, plattegronden, en bezocht Oost-Java in Indonesië waar de verhalen zich afspelen. Hij ontmoette zijn tante Ina in een sloppenwijk langs de spoorlijn, en zijn tante Ella die na de atoombom op Hiroshima twee jaar in een voormalig concentratiekamp bescherming zocht tegen de Indonesische nationalisten, die in de ‘Bersiap’-periode tienduizenden slachtoffers maakten. Soms is geschiedenis krankzinnig: de soldaten die Nederlands-Indië van 1942 tot 1945 bezetten konden wegens benzinetekort niet terug naar Japan en werden aangezocht als bewakers van de tot toevluchtoord omgebouwde Jappenkampen. Tante Ella ontkende glashard de verhalen over Birney’s vader, maar haar stiefzus Poppy waarschuwde: laat je vader nooit naar Indonesië komen. Hij heeft heel erge dingen gedaan. Hij wordt meteen doodgemaakt. ‘En toen wist ik het!’ roept Birney.
Opschepperij van zijn vader over vriendinnetjes en motortochtjes op Harley Davidsons schrapte hij. Minder dan de helft hield hij over, en herschreef dat wel tien keer, tot hij het gevoel had dat het van hem was en hij zich bijna vereenzelvigde met zijn vader. ‘Ik zocht in dat chaotische manuscript naar de ontwikkeling van mijn vader.’ Hoe die zich als 17-jarige scholier en Indo-Europeaan met een fascinatie voor ‘Koningin en Vaderland’ verzet tegen de Japanners. Hoe hij zich meteen na de capitulatie meldt als gids bij de Engelse bevrijders, waarna de Nederlanders het gezag over de kolonie pogen te herstellen. Hoe hij zich tijdens de ‘Politionele Acties’, de koloniale oorlog die in 1946 uitbrak in Nederlands-Indië, ontwikkelt van tolk tot meedogenloze ondervrager en moordenaar onder de vlag van de Nederlandse marine. En hoe hij zich tenslotte aansluit bij een splintermilitie, zijn oude schoolvrienden die Indonesië tot een islamitische staat wilden maken. Niet vanwege het principe, legt Birney uit, maar alleen zodat hij wraak kan nemen op verraders, die eerst voor de Nederlandse mariniers vochten en later voor het TNI, het leger van Soekarno dat streed voor onafhankelijkheid. Honderden doden heeft hij hoogstpersoonlijk gemaakt. Langzaam drong tot Birney door dat de verhalen van zijn vader waarmee hij als kind vergiftigd werd, grotendeels waar waren.
Alfred Birney is nazaat van de Nederlands-Schotse familie Birnie uit Deventer. Eind negentiende eeuw vertrekt George Birnie naar Java, waar hij een tabaksplantage opzet en trouwt met zijn Javaanse huishoudster Rabyna. Ze krijgen acht kinderen en onder leiding van zoon David breidt het welvarende familie-imperium zich uit. Kleinzoon Willem Birnie, Birney’s opa, is de losbol van de familie. Hij wordt advocaat, gokt en is een vrouwenjager, maar anders dan zijn grootvader trouwt hij nooit met zijn Chinese vrouw met wie hij wél vijf kinderen heeft. Hij erkent zelfs zijn eigen kinderen niet, waardoor Birney’s vader en zijn tantes voor Indische Chinezen doorgaan. Slaan is de enige opvoedmethode in dit gezin. ‘Mijn vader voelde zich nooit erkend,’ zegt Birney. ‘Hij heeft zijn naam veranderd in Birney, stichtte een nieuwe tak. In mijn roman heet de vader Nolan, en verandert dat in Noland. Mijn oudtante Lies Birnie-Birnie die na het Jappenkamp terug naar Deventer is gedeporteerd zocht contact met mij toen ik al boeken schreef. Zij wilde mijn vader niet spreken, en toen ik het mijn vader vroeg zei hij: ‘Dat moet je niet doen. Dat zijn wij niet, dat zijn die anderen.’’
Birney is Indo. Van moederszijde een Brabantse schoenmakersfamilie, en warme vakantieherinneringen aan zwemmen in de vennen rondom Helmond. Van vaderszijde een Chinese grootmoeder en een Nederlands-Indische grootvader met een kwart Javaans bloed. De term ‘Indo’ kent een lange geschiedenis, legt Birney uit. In 1598 voer het eerste Nederlandse schip, van de Zeeuwse koopman Cornelis de Houtman, naar wat nu Indonesië heet. Er werd direct handel gedreven, maar ook de liefde bedreven. ‘Zodra een kolonisator voet aan wal zet wordt er negen maanden later een kind geboren, zeggen de feministen,’ aldus Birney. Kinderen van Hollandse mannen en Javaanse vrouwen werden ‘mestiezen’ genoemd, analoog aan de Portugezen die daar al honderd jaar zaten. De inheemse vrouwen mochten niet naar Portugal, en die regel namen de Nederlanders over. Van de Hollandse koopmannen die met hun handel naar huis voeren via de gevaarlijke Kaap de Goede Hoop, verdronken er heel wat. Hun bezittingen vervielen aan hun Javaanse vrouwen. Sommige namen een tweede, een derde man, werden steeds rijker, en bestierden het leven in de ‘ommelanden’ rondom Jakarta. Jongemannen vertrokken speciaal naar de Oost om met zo’n oudere, rijke vrouw te trouwen. Er ontstond een mengcultuur, bij Multatuli in zijn beroemde boek over Nederlands-Indië Max Havelaar de ‘liplappen’ genaamd. Rond 1900, toen de naam ‘Indonesia’ werd verzonnen, liepen ver-Indischte blanke mannen in sarong en slendang rond, maar kwam een nieuwe, totaal andere immigratiegolf op gang. Die Hollanders vestigden zich vooral in de kustgebieden, legden spoorlijnen en fabrieken aan en lieten Nederlandse, blanke vrouwen overkomen, die ook de mode gingen bepalen. Ze wilden geen Maleis leren maar ‘onder elkaar’ blijven, en waren veel Europeser georiënteerd dan de oude Indische cultuur. De Nederlandse regering wilde de Javanen verheffen, en de oude mengcultuur viel tussen wal en schip. Voor die Indo-Europeanen werd de term ‘Indo’ ingevoerd, en er kwamen maar liefst zeven loketten voor verschillende bevolkingsgroepen, vergelijkbaar met de Apartheid in Zuid-Afrika. Indo’s mochten naar Nederland komen om te studeren. De Nederlandse regering heeft nooit universiteiten gesticht in Indië, zoals wel de Fransen deden in Algerije en de Engelsen in India, en er is ook nooit taalpolitiek gevoerd. In India is Engels de tweede taal, en ieder jaar is de beroemde cricketwedstrijd tussen India en Engeland. Maar tussen Nederland en Indonesië is geen speciale band. Geen Nederlands als tweede taal, geen jaarlijkse voetbalwedstrijd. ‘Wij zijn een handelsnatie, zeggen de Nederlanders nog steeds. En daarmee ontwijken ze hun hele grote koloniale hoofdstuk. Terwijl vanaf 1825, toen het Cultuurstelsel werd ingevoerd, elke Javaanse boer voor de Nederlanders werkte.’
Birney beschrijft voor het eerst in de Nederlandse literatuur de misdaden van de Nederlandse mariniers in de jaren 1946-1949. ‘Hier móet een reactie vanuit de politiek op komen,’ meent Birney desgevraagd. Er is onlangs nieuw onderzoeksgeld gereserveerd voor het Instituut voor Oorlogsdocumentatie, maar dat duurt Birney te lang. Vorig jaar verschenen Roofstaat van Ewald Vanvugt, waarin een hoofdstuk over de massaexecuties in Nederlands-Indië, en De brandende kampongs van Generaal Spoor van de Zwitserse historicus Rémy Limpach, waarin de martelingen en standrechtelijke executies tijdens de zogenaamde Politionele Acties wetenschappelijk worden aangetoond. In De tolk van Java krijgt het extreme geweld een gezicht: dat van Alfred Birney’s vader. Dát is literatuur. ‘Geschiedenis, wetenschap begint altijd met verhalen,’ zegt Birney, ‘met orale cultuur of visuele cultuur. Mijn boek is een roman, maar waargebeurd.’
Het geweld dat zijn vader gebruikte is nooit opgehouden. In 1950 vluchtte hij met de laatste boot mariniers naar Nederland en trouwde een van zijn correspondentievriendinnen; in de roman heet zij het ‘kamerolifantje’. Altijd was er agressie: zijn vrouw, Alfred, diens jongere tweelingboer en zijn andere broer en zus moesten het ontgelden. Alleen het jongste zusje, pas vier jaar als alle kinderen in internaten geplaatst worden, ontspringt de dans. Ze heeft een week lang gehuild toen ze De tolk van Java las, vertelt Birney.
‘Dit boek heeft mij bevrijd,’ zegt Birney. ‘Zal ik je een voorbeeld geven? Ik durfde nooit met mijn rug naar de deur te slapen. Altijd de open deur in de gaten houden! Pas nu ik 65 ben, durf ik dat.’ Birney leeft en schrijft nog steeds in de nacht. ‘Ik ben een nightrider. Heel diep zit er een angst die zegt: blijf wakker tot je de vogels hoort fluiten. Mijn tweelingbroer heeft een gewoon dag- en nachtritme, maar hij lijdt aan nachtmerries. Hij is zo dapper om zijn nachtmerries tegemoet te gaan, ik ben zo laf om ze te ontwijken.’
Is hij bang geweest zelf de agressie van zijn vader in zich te dragen? ‘Nee, ik ben co-ouder van een zoon die nu 24 is en flamencogitaar studeert in Rotterdam. Ik ben altijd lief voor hem geweest. Als ik hem ophaalde van het strand speelde ik met alle kinderen terwijl de moeders aan het zonnen waren. Eén keer gaf ik hem een tik, één keer zijn moeder. Ik was net volwassen toen ik voor de spiegel ging staan en heb gezworen nooit van mijn leven een kind of een vrouw te slaan. Nog weken-, maandenlang voelde ik de nederlaag dat ik mijn belofte verbroken had, maar zij hadden het me allang vergeven. Ik ben rigide voor mijzelf.’
‘Je kunt je hele leven worden geslagen door je vader, maar je wordt wel door hem aangeraakt. Ik heb altijd voor hem bestaan. Hij heeft iets in me gezien. En hij gaf me een pen, opdat ik schrijver zou worden.’ Niet de Indische geschiedenis, het kolonialisme of de oorlog wordt het onderwerp van zijn volgende roman. Misschien de liefde, zoals in zijn roman Sonatine voor zes vrouwen uit 1996. Hij weet het nog niet. ‘De lezers, boekbesprekers, journalisten van nu zijn opener. Opgegroeid in een land waarin ‘anders zijn’ niet gek is. Je mag laten zien of je homoseksueel bent, gekleed gaan zoals je wilt, Turks of Surinaams zijn.’ Is Nederland nu pas aan Alfred Birney toe? Birney giechelt. ‘Ja, dat mag je wel opschrijven!’

Dit bericht werd geplaatst in Nieuws. Bookmark de permalink .