Alles kan belachelijk gemaakt worden, niets is geldig in Herfstdraad, de nieuwste Jamal Ouariachi, waarin hij een schrijver opvoert die verdacht veel op hemzelf lijkt.
Maria Vlaar
De Standaard, zaterdag 12 maart 2022 om 3.25 uur
JAMAL OUARIACHI
Herfstdraad
Querido, 448 blz., 23,99 € (e-boek 13,99 €)
‘Een boek tegen de woke-beweging.’ Zo werd de nieuwe roman van Jamal Ouariachi (43) in een Nederlandse talkshow aangekondigd. De schrijver droeg in keurige bewoordingen een voor televisie té genuanceerde mening over ‘woke’ uit, maar zoveel zei hij dan toch wel over zijn roman: hij hoopt dat de lezer emotioneel geraakt wordt.
Om meteen de koe bij de horens te vatten: het is geen boek tegen de woke-beweging. De hoofdpersoon is een schrijver van bijna veertig met zoveel overeenkomsten met Ouariachi, dat je geneigd bent ze als een en dezelfde te zien, een valkuil om te vermijden. Hij heeft wat succesjes met zijn romans gehad, een krantencolumn – Ouariachi heeft een column in Trouw – en beleeft nu zijn eerste levenscrisis. Met zijn vriendin en hun tweejarige peuter is hij zijn geboortestad Amsterdam ontvlucht vanwege de onbetaalbare huizenprijzen. In Haarlem kopen ze een huis met drie etages en verwaarloosde tuin dat Villa-Kakelbont-achtige verlangens in hen oproept. Er komt een hypotheek en in het kielzog daarvan de belastingdienst en andere schuldeisers. De schrijver blijkt de facto failliet, maar houdt dat voor zijn vrouw, lerares en kostwinner van het gezin, verborgen. Kortom: het romantische beeld van de in zijn souterrain opgesloten, rokende en drinkende schrijver die werkt aan de Grote Roman Die Maar Niet Vlot, terwijl alles om hem heen in elkaar stort en hij zich als een groot kind gedraagt.
Zo’n man heeft eigenlijk maar één wapen in de aanslag, dat van de ironie. Hij slaat woedend om zich heen door van iedereen een karikatuur te maken; zo zijn alle mensen in het stadje lelijk (en in Amsterdam iedereen mooi) en dragen ze de verkeerde kleren. Alles is er gruwelijk en vreselijk; de schrijver doet alsof hij op de Noordpool is beland.
In het eerste deel van Herfstdraad komt hij in het vizier van ‘Het Kruispunt’, een buurtbeweging die probeert wokeness te bevorderen en mensen aware te maken. Alle thema’s komen aan bod: van seksisme en witte superioriteitsgevoelens tot ‘foute schrijvers’ (Philip Roth), de Zwarte Piet-discussie en ‘mensen van kleur’ naar wie niet geluisterd wordt. De schrijver luistert niet ook naar de noodkreten van zijn geliefde, waardoor die uiteindelijk niks anders kan doen dan hun dochter onder de arm nemen en de deur achter zich dicht trekken. Hij draait zich vast in zijn ergernis over de woke-beweging terwijl de wond eigenlijk particulier is: hij is ontslagen als columnist omdat de krant een zwarte vrouw aan het woord wilde laten.
In deel twee van de roman komt de schrijver onder invloed van ‘Deftig Rechts’, een groepje witte mannen op leeftijd met geld. Ook daar worden alle thema’s in opeenvolgende bijeenkomsten afgevinkt, van vrouwenhaat en vreemdelingenhaat tot geflirt met neonazi’s, wapens en geweld. Alleen corona blijft onbesproken. Misschien komt het niet goed uit voor de roman dat links en rechts elkaar daar juist als wappies treffen? Ter geruststelling: uiteindelijk is het in Herfstdraad uiterst rechts dat werkelijk gevaarlijk is, en niet de ‘linkse’ wokies.
Maatschappijkritiek is eigenlijk niet te vinden in Herfstdraad; de schrijver heeft geen principes en zijn meningen gaan nooit over de wereld maar alleen over de schrijverij: ‘Mijn leven is zo’n repetitieve kutroman van Knausgård geworden.’ Ouariachi is aanbeland in de eindfase van de postmoderniteit, waarin niets er meer toe doet. Alles kan belachelijk gemaakt worden, niets is geldig. De rol van de schrijver (Ouariachi en niet zijn wezenloze hoofdpersoon) is olie gooien op het vuur dat hij verafschuwt en dat hem verslindt.
Ergens tussen de vaak geestig geëxposeerde extremen van woke links en uiterst rechts bevindt zich de hoofdpersoon, daar waar de lezer emotioneel geraakt zou moeten worden. Helaas is die door alle ironie en zelfmedelijden al murw geslagen en op zijn hoede. De schrijver zelf laat wél graag een traan, over Amsterdam, over zijn dochtertje en over de dood van Atze, een vriend van zijn ouders, die een aardappelkraam op de markt hebben. Al bij de verwekking van het dochtertje Salina op het Italiaanse eiland waarnaar ze vernoemd is, vloeien de clichés: ‘De eindeloze nachten, nog zo ononderbroken. Het was onversneden gelukzaligheid.’ Bij het afscheid van Atze voelt hij ‘een onzichtbare vuist om mijn keel, tranen’ en ‘verbijstering dat de dood zo onverbiddelijk was’, en komt er ‘troost uit de keuken’ in de vorm van koffie. De schrijver neemt dus ook hier zijn lezers compleet in de maling. Humor kan veel redden en ik schoot ook geregeld in de lach; floep, daar verdwijnt de kans op ontroering weer. Literatuur die niets meer betekent: dat kan toch niet het einddoel zijn van een schrijver die zoveel wil betekenen?