‘IK VERZIN GRAAG MIJN EIGEN FLAUWE GRAPPEN’ – P.F. Thomése Literatuur of karikatuur?

Waarachtigheid, dat is wat ik zoek

De Standaard, 9 november 2012

Door Maria Vlaar – Foto Patrick Post
P.F.Thomése aan de bamiDoor en door ironisch, zou je denken als je van P.F. Thomése alleen Het bamischandaal kent. Maar in zijn herenhuis in Haarlem, vol schilderijen en kinderspeelgoed, zit een doorgewinterde intellectueel met een groot oeuvre. Die graag plat wil zijn, van tijd tot tijd. ‘Banaliteit is een boeiend gebied, waar ik me graag in begeef. Ik houd van Wagner én van countrymuziek. Van verfijnd eten én van een portie bami. En dat kan heel goed naast elkaar.’

Is Het bamischandaal niet eigenlijk een stripboek zonder plaatjes?
Net als een stripboek hangt het van stereotypen aan elkaar. Maar stereotypen zijn ook de basis van alle humor.
De meeste mensen leven volgens hun eigen sjablonen. Iemand als J. Kessels, daar hoefde ik weinig aan te verzinnen. Hij diende zich gewoon aan als personage, al heel vroeg in mijn schrijversbestaan. Hij is journalist en columnist van het Eindhovens Dagblad. Ik ging met hem naar Amerika. De Greatest Hits-verhalen waren oorspronkelijk journalistiek, en toch dacht iedereen dat hij verzonnen was.

Omdat ú hem zo stereotyp heeft gemaakt!
Ja maar zo ís hij. Hij beantwoordt graag aan zijn eigen karaktervastheid, zullen we maar zeggen. Hij heeft zich gemodelleerd naar de films, boeken en songs waar hij van houdt.

En nu modelleert hij zich naar uw boeken?
Misschien wel: op zijn voicemail noemt hij zich ‘J. Kessels’. Hij is de enige die het boek van te voren mag lezen. Want hij is écht mijn beste vriend. Maar het personage Schellekens bijvoorbeeld, die heeft het niet gelezen. ‘Het zal wel wat moois worden,’ zei hij me. En Peer is de andere ‘beste vriend’ van J. Kessels. Hij geeft les aan Polen in Tilburg.

Hij leert ze bami eten?
Nee, porno kijken misschien.

In het boek maakt Peer zich druk om de mensenrechtensituatie in China.
Ja, dat was een grap over de delegatie Nederlandse schrijvers die naar de Boekenbeurs in China werd uitgezonden. Er ontstond een relletje omdat sommige schrijvers zo laatdunkend deden over de mensenrechten. En intussen zo naïef zijn om te denken dat wij daar de boekenmarkt kunnen beïnvloeden. Daar kan Peerke wel overheen, in de categorie stereotypen, dacht ik zo.

Heeft u nooit het idee dat u over zoiets wel iets serieus zou willen zeggen?
Ja, maar dan kom je zo snel in de dagelijkse woordbagger terecht die de journalistiek en de commercie over de mensen heen stort. Wat kunnen wij vanaf hier zeggen over de werkelijkheid in China?
In Grillroom Jeruzalem, dat ik schreef naar aanleiding van een propagandareis waarvoor ik was uitgenodigd, werd ik direct geconfronteerd met de mensen op de Westbank. Daar kon ik dus wel iets zinnigs over zeggen.

Maar er is nu net bericht uit China: het halve openbare leven wordt stilgelegd vanwege het Partijcongres, boeken worden uit de boekhandels gehaald, dissidente schrijvers worden de stad uit gejaagd. Daar kun je toch iets van vinden?
Precies – en wat is dan de adequate reactie? Daarom speel ik een spel met de werkelijkheid en de verbeelding. Mijn boodschap is verzet tegen de vooropgezette denkbeelden. Zodat de lezer zelf gaat nadenken. Dat is de taak van de schrijver.
Als schrijvers zich gaan gedragen als Bekende Nederlanders of Vlamingen, gaat het mis. In vijf minuten kunnen ze hun boek samenvatten op televisie, en dat doen ze beter dan schrijven. Ik hoop dat mijn boeken beter zijn dan ik zelf ben. Ik houd me het liefste bezig met echt goede schrijvers, zoals nu de Zweed Torgny Lindgren.

Maar als er íemand authentiek is, is het de schrijver Lindgren – en u gelooft toch niet in authenticiteit?
Hij komt met verhalen, reconstructies, hypotheses… Lindgren is ongrijpbaar, gekunsteld, dubbelzinnig. De werkelijkheid interesseert hem niet, maar het verhaal wel. Dáár begint de literatuur.
Of het allemaal wel klopt? Of het waar is? Dat interesseert mij geen moer. Zoals de kamer van Proust aan de Boulevard Hausmann; daar zit nu een Koreaanse bank. Je kunt er naar binnen, en ze hebben de ruimte stemmig behangen met de verkeerde kurk, maar dat is het dan wel. Dat zegt helemaal niets.
Het is allemaal fictie. En ik dacht altijd dat mensen die van literatuur houden, dat wel door hadden. En dat ze dat ook kunnen toepassen als ze het nieuws op televisie zien. Maar dat is niet zo.
Ik schrijf voor de kunst maar ook voor de lol. Nabokov zegt: literatuur is beauty plus pity. Maar dat is me te heilig.

Bij u is het: beauty plus pity plus entertainment?
Ja, zoals bij Shakespeare. Die is toch ook de meester van het entertaiment.

Bent u elitair?
Nee, in een biertent op een dorpsfeest ga ik echt niet over Proust of Nabokov staan praten. Terwijl ik daar heel wat van weet. Maar ik wil niet alleen literatuur schrijven die ‘onder elkaar’ verstaanbaar is. Mijn schoonmoeder en mijn buurman moeten mij ook kunnen lezen.
Maar ik schrijf daarnaast voor de goede verstaander. Als ik door niemand begrepen wordt, zou het zinloos zijn. Als schrijver stel ik de hoogste eisen. Het moet onverdund. Door die dubbelheid ben ik veroordeeld tot de ironie. Ook bij de marketingcampagnes rondom mijn boeken en boeklanceringen.

Hoopt u niet dat de recensenten zich tegen u verzetten? Want u probeert te provoceren, maar krijgt steeds maar lof?
Toen Schaduwkind uitkwam, was iedereen positief, vaak niet op literaire maar op persoonlijke grond. Omdat het ging over de dood van mijn dochtertje. Ik had graag gezien dat er meer literaire kritiek op kwam. Het gaat om de vorm. Zó moet het beoordeeld worden. Kritiek op het boek zou ik nooit opvatten als kritiek op mijn vaderschap, of op mijn dochtertje.
Het schrijven van dat boek ging buiten mij om. Het was wezenlijk, iets dat ik vóór het schrijven ervan niet kende. Ik vroeg me af of ik wel schrijver zou blijven. En toen ging het boek ineens over het inzicht dat literatuur kan brengen.

Maar wat Schaduwkind níet heeft, is uw bejubelde ironie.
Nee, dat kon niet. Maar daarna ben ik allerlei onbelangrijke dingen weer belangrijk gaan vinden. Beuzelarijen.
Schaduwkind heb ik in eerste instantie geschreven voor mezelf, en voor Makira, mijn vrouw. De opvolger, Izak, heb ik in dezelfde gemoedsbeweging geschreven. Het was mijn manier om te wennen aan het nieuwe leven, mijn zoontje was toen geboren. En het was een annexatie van mijn vrouw en mijn Molukse schoonfamilie. Het is het meest negatief besproken en het minst verkocht van al mijn boeken. Men miste mijn scherpe pen, mijn ironie.

Bent u nooit uw eigen ironische pose zat?
Ik zie ironie als ‘zeggen en niet zeggen tegelijk’ – het wezen van de literatuur. Het is een spel, maar een ernstig spel. Ik wil de waarheid onder woorden brengen, maar die waarheid is dubbelzinnig. Je liegt én je bent eerlijk. Die dubbelheid zoek ik, en die vind je niet in het meeste autobiografische proza.
En die strijd om de hegemonie van de taal, tussen de marketingtypes en de schrijvers, vind ik geen bijzaak. Ik verzin graag mijn eigen flauwe grappen.

U zou steenrijk worden als u zich zou verhuren aan een reclamebureau.
Ja! Maar dat is voor middelmatige schrijvers.

U wilt steeds iets anders schrijven?
Nou, vanaf de maan bezien zijn wij allen even klein; zelfs in een e-mail herken ik mijn eigen stijl. Maar wezenlijk ben ik een experimenteel schrijver. Nu schrijf ik weer een serieuze roman zonder ironie, De onderwaterzwemmer. Over afwezigheid. Een verhaal gebaseerd op de vader van mijn jeugdvriendje, die in het laatste jaar van de oorlog regelmatig de rivier overzwom, naar het bevrijde gedeelte van Nederland, samen met zijn broer. Totdat de broer een keer niet meer opdook. Hij heeft twee dagen en nachten op de oever zitten wachten. Met dat beeld wilde ik altijd al iets doen, en het heeft ook veel met de dood van mijn eigen vader te maken. Mijn vader was een klassieke intellectueel, we leefden in een groot huis vol boeken. Ik werd journalist, maar mijn moeder vond dat geen goed plan. Ik had drie studies geprobeerd, dat werd niks. Mijn grootvader was bouwkundig ingenieur, kende Berlage en Rietveld, mijn grootmoeder sopraan. Kunst en literatuur waren belangrijk in mijn familie.
Ik was eenentwintig toen mijn vader stierf, en het was een onbegrijpelijke gebeurtenis. Het heeft mijn kijk op het leven helemaal veranderd. Alles gerelativeerd. Wel een melancholicus gebleven, maar minder ernstig geworden.
De dood, in sacrale zin, heeft niets aan ironie. Ja, een begrafenis kun je ironisch beschrijven. Maar de dood zelf, dat gat in je leven, dat zich niet in iedereen weer sluit, verdraagt geen ironie.
Waarachtigheid, dat is wat ik zoek. De rest is flauwekul.

Eerste zin
‘Precies op dit moment ligt J. Kessels op zijn kamer in het Cockroach Hotel te Shanghai ‘zichzelf een hand te geven’, zoals de Chinese uitdrukking luidt: sjekkie in de verkeerde hand en gaan met die banaan.’

De J. Kessels boeken van schrijver P.F. Thomése zijn hilarische verslagen van zijn avonturen en zijn vriendschap met J. Kessels, zijn oudste ‘en beste’ vriend. ‘Al die boeken beginnen met een telefoontje,’ zegt Thomése er zelf over. En vervolgens buitelen de gênante, door-en-door provinciale en platte gebeurtenissen over elkaar heen. ‘Geen fantasie, geen literatuur, geen Nobelprijsgezeik,’ kort samengevat. In Greatest Hits, het eerste Kessels-boek, zijn de twee vrienden op zoek naar countrymuziek in de V.S. J. Kessels: The novel is een road novel waarin het tweetal voetbal, porno en frikandellen vindt in de hoerenbuurt van Hamburg.
Het nieuwe Kessels-boek Het bamischandaal vangt aan met de Tilburger Peerke, die P.F. Thomése opbelt om hulp te vragen. J. Kessels is namelijk verdwenen, ‘zijn lul achterna’, verliefd op het nichtje in het Chinese afhaalrestaurant waar hij iedere week zijn portie bami haalt. Hij zit in Shanghai (‘Fu Yong Hai’ volgens Peer), naar het schijnt. Op naar China dus! Thomése haalt zelf een paar keer Kuifje aan, en daar doet het dan ook aan denken: met de ogen dicht het ongerijmde in, het clichématige avontuur tegemoet. Maar waar Kuifje volkomen seksloos is, denken Kessels (in China ‘Verlepte Lotus’ genoemd) en zijn kornuiten alleen maar aan seks. J. Kessels ‘was die hij was, vond hij. Daar moesten ze het maar mee doen. Verlepte Lotus uit de Koekenbakkerstraat in Tilburg-Noord. Lievelingseten: bami. Hobby’s: geen. That was him.’
China is niet meer dan een plat decor. Alle personages bestaan echt, maar er wordt heel wat met ze gegoocheld in Thoméses literaire universum. Zo merkt hij in Het bamischandaal schamper op: ‘Romantechnisch is het niet zo handig om als auteur streepje personage én de lelijke én de mooie vrouwen voor jezelf te reserveren, en ik kan de critici in de verte al horen jeremiëren.’ Maar ja, de schrijver is ook maar een wezen dat ‘moet vreten, schijten en neuken’. De J. Kessels-boeken druipen van de ironie. Hoogst amusant, en voor de goede verstaander met een duidelijke boodschap over de werking van fictie, literatuur en het literaire bedrijf.

De lancering van Het bamischandaal gaat gepaard met een rake marketingcampagne: een You Tube filmpje waarin heel China in opstand komt tegen de schrijver, omdat hij de Chinese bami in een kwaad daglicht stelt. ‘Die is heel niet te vreten.’
In de prestigieuze Verwey-lezing die P.F. Thomése vorig jaar hield, verzet hij zich juist tegen het vermarkten van literatuur. De schrijver heeft een hooggestemde intellectuele mening over boeken en literatuur, en zet tegelijk alle middelen in om zijn eigen boeken te verkopen; hij leeft immers van de pen. Zelf zit hij daar niet mee, omdat het nu juist zijn punt lijkt aan te tonen: in de huidige maatschappij gaat het om wat je te verkopen hebt, niet om wat je te vertellen hebt. Hij hoopt dat zo’n filmpje de mensen bewust maakt dat het marketing is.

Dit bericht werd geplaatst in Interviews. Bookmark de permalink .