Vandaag staat in De Standaard mijn grote interview met A.F.Th. van der Heijden. Zijn bedachtzame zinnen werken af en toe als dieptebommen. Een voorproefje: als hij vertelt dat hij zich ‘over alles schaamt’, vraag ik hem of dat als een depressie te kenmerken is. Zijn antwoord: ‘Daar ben ik me van bewust. Maar ik wens het pas als een depressie te beschouwen als het me van mijn werk zou houden. Ik klamp me juist vast aan mijn werk. De verschaming heeft vooralsnog tot opzweping geleid, opjaging van kwaliteit en kwantiteit. Ik wil sterker terugkomen. En dan zeg ik: Tonio, je had er niet voor dood hoeven gaan, maar nu het gebeurd is ga ik het maar zo aanpakken.
Ik ben na Tonio’s dood verslaafd geraakt aan die dagelijkse productie, die moet hoog zijn, dan voel ik me goed. Je ontwikkelt rituelen en verdedigingsmechanismen om te overleven. Je krijgt er de jongen niet mee terug, maar het scheelt tegen de chaos die het verdriet zelf al is, als er om je heen orde is. Verdriet, verlies, daar zit geen enkel systeem in. Net als bij de verschaming bedienen ze zich van willekeur. De dam daartegen is de discipline van het dagelijks leven.’
Voor het hele interview: http://www.standaard.be/cnt/DMF20130606_00613348
Voor de liefhebbers van De tandeloze tijd: in De helleveeg, dat gisteren uitkwam, voert de schrijver als nieuw personage een zoontje van Albert Egberts op, Thjum. Naamgenoot van Alberts jeugdvriend Thjum, die in Napels is gestikt in een masker van gips tijdens een kunstproject. Van der Heijden daarover: ‘Ja, de ingewijde lezer herkent die naam meteen! Albert Egberts is vader geworden, en ook stiefvader. Ik ga nu met de vertelling de eenentwintigste eeuw in; dat is nieuw. Het grijpt terug op de jaren ’50 en ’60, maar aan de andere kant trek ik het door tot in 2006.’