De polderroman als nieuw Nederlands genre

GEPLOETER IN DE POLDER

– Door Maria Vlaar –

‘The plodder from the polders,’ kopte The Times een paar jaar geleden over W.F.Hermans. Geploeter in de polder: het is een mooie beschrijving van de Nederlandse literatuur, die zich steeds weer aangetrokken voelt tot het plattelandsleven. En dat in een land waar bijna geen platteland meer is!
De term ‘polderroman’ werd gemunt in 2006, bij het verschijnen van Gerbrand Bakkers succesvolle roman Boven is het stil. Dat boek geeft een filmisch en verstild beeld van het Nederlandse platteland en de zwijgzame hoofdpersoon, en is literair gezien eerder aan Nescio schatplichtig dan aan de godmother van de Nederlandse streekroman Henny Thijssing-Boer (die afgelopen zomer overleed). Ook Joe Speedboot van Tommy Wieringa, in een Duitse recensie de ‘Gabriel Garzia Márquez van de polder’ genoemd, wordt tot het genre gerekend.
De opkomst van het genre – want na Bakker zijn er tientallen polderromans geschreven – heeft te maken met het verkoopsucces, maar ook met het nieuwe maatschappelijke klimaat in Nederland. Het is uit de mode om het te hebben over de multiculturele samenleving, een gemengd huwelijk of de turbulente carrière van een immigrant, zoals in het wervelende Badal van Anil Ramdas. Wel is het fashionable te schrijven over leeghoofdige blanke plattelandsjongeren die niets anders doen dan zuipen. Dat is immers de ‘gewone Nederlander’ die de afgelopen jaren in ere hersteld is.
De polderroman is een typisch Nederlands verschijnsel: het Hollandse platteland wordt er geschetst als een vlak gebied met veel water, waar zwijgzame types wonen die handelen zonder te praten. Van de stad moeten ze niet veel hebben, die vinden ze maar ‘druk’. Cliché’s als molens, dijken en bloembollen worden niet geschuwd. Twee nieuwe romans over jeugdige plattelandsbewoners, van debutant Peter Zantingh en van oude rot in het vak Tessa de Loo, zijn de jongste loten aan de stam. Ze halen lang het niveau niet van Bakker en Wieringa.
Peter Zantinghs Een uur en achttien minuten speelt zich af in West-Friesland, het noordelijkste deel van Noord-Holland, het landsdeel met de grootste dichtheid aan zuipschuren: leegstaande bloembollen- en bloemkolenschuren bekleed met een massieve muur van kratjes Heinekenbier. Ieder weekend wordt er gezopen tot alles er weer van boven uitkomt. Eens per jaar, met kermis, gaan alle remmen los en rijden ambulances af en aan om de comazuipers op te halen.
West-Friesland is ook het gebied met de hoogste zelfmoordcijfers onder jongeren van Nederland. Dát is het nieuwsfeit waaromheen Zantingh zijn roman geschreven heeft. Joey heeft zelfmoord gepleegd. Zijn vier voetbalvrienden komen samen om de begrafenis te regelen en denken intussen terug aan hun jongensleven. Hoewel er gezegd wordt dat ze een ‘prachtige jeugd’ hadden, blijkt die te bestaan uit voetballen, voetbal kijken, bier drinken, porno downloaden en verder nergens over nadenken. Zelfs als ze twee weken naar Chersonissos op vakantie gaan – net als in de Nederlandse reality-tv-hit Oh Oh Cherso – doen ze niets anders dan eten, zuipen, lawaai maken totdat de buren klagen, en een zelfbedacht kopbalspelletje spelen. Sowieso worden in dit boek veel spelletjes gespeeld: tijdens de avondwake, in het ouderlijk huis waar Joey ligt opgebaard, verdrijven de vrienden hun tijd met Monopoly.
Dit alles wordt verteld om duidelijk te maken dat West-Friezen, en daarmee zijn ze geen uitzonderlijke Nederlandse plattelandsbewoners, één ding volstrekt niet kunnen: praten. Hun zwijgzaamheid maakt ongelukkig, en lijkt uiteindelijk ook de oorzaak van Joeys dood. Maar wat er onder de oppervlakte van het realistische drama speelt, komt de lezer niet te weten. Wel breidt Zantingh het genre van de polderroman uit met een paar nieuwe motieven: boterhammen met pindakaas, een rouwkrans met ‘rust zacht, kanjer’ en de broodbakmachine. De dood wordt met hetzelfde vocabulaire beschreven als het verliezen van een voetbalwedstrijd, of de verkeerde kaarten trekken in een spelletje. Verdriet wordt gesymboliseerd door een teddybeer, het moderne teken van rouw bij uitstek. Verder dan deze nieuwe Hollandse clichés komt het boek helaas niet.
Ook in Tessa de Loo’s Verraad me niet is een al dan niet verzonnen nieuwsfeit aanleiding. De roman gaat over een groep jongeren die veel lijkt op Joey en zijn vrienden. Het lijkt wel een recept: neem de thema’s van de succesvolle polderroman, mix daar wat oud-Hollandse motieven doorheen (een molen! een dijk! water!), roer er een hedendaags maatschappelijk item door, zoals Renate Dorrestein en Herman Koch die zo vaardig kunnen beschrijven, en klaar.
Tessa de Loo schrijft over de groepsdwang die uit kan gaan van zo’n clubje plattelandsjongeren in een keet op een weiland, die met hun brommers het dorp terroriseren. Om de verveling te verdrijven hangen ze met hun brommers achter de vrachtwagens en tractors van de boeren in het dorp. Dat gaat een keer fout: een van de vrienden komt onder een tractor en sterft. De tractorbestuurder, de brave huisvader Boomsma (tegenwoordig is daarvoor de term ‘hardwerkende Nederlander’ in gebruik), wordt in een wraakactie door de vriendenclub dodelijk verwond. Een daad van zinloos geweld, overgoten met alcohol. Ook in deze roman wordt niet onder stoelen of banken gestoken dat Nederlande plattelandsjongeren het hoogste drankmisbruik in Europa kennen.
Michiel, het dertienjarige broertje van de dader, was toeschouwer en moet vervolgens toezien dat de schuld op een achterlijke, onschuldige jongen wordt geschoven. Daardoor gaat hij nadenken over zijn leven, en peutert ‘met een tornmesje het weefsel van de vanzelfsprekendheid’ van de wereld om hem heen los. Het boek draait uiteindelijk om zíjn morele ontwikkeling, om zijn gewetensvragen. Wat onderscheidt de mens van een chimpansee? Gaat Michiel praten, of blijft hij zwijgen over wat er is gebeurd? Net als in het boek van Zantingh is zwijgzaamheid de kern van het boek. De Loo overschrijdt daarbij af en toe, zoals in meer van haar boeken, de grens tussen realisme en magisch-realisme, waarmee ze een stap verder gaat dan het polderrealisme van Zantingh. Imponeren doen deze uitstapjes niet: zo werkt de fantasie van de dertienjarige die zichzelf tussen de vogeltjes in zijn volière ziet zitten eerder kinderachtig dan vervreemdend.
Ik snak inmiddels weer naar een volwassen Nederlandse stadsroman.

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in Nederlandse literatuur recensies, Nieuws. Bookmark de permalink .