Dat ik u bemin met ziel en zin
Het korte verhaal is toe aan een glorieuze herwaardering. Natuurlijk is het heerlijk om meegezogen te worden in een vuistdikke roman. Maar het genoegen om ’s avonds in bed één kort verhaal te lezen en dan in slaap te vallen met op je netvlies een fenomenaal scherp getekende hoofdpersoon op een allesbepalend ogenblik in zijn of haar leven, is niet te onderschatten.
Het korte verhaal is een vrij en verbeeldingrijk literair genre, zowel voor de lezer als voor de schrijver. Mijn verhalenbundel Diepe aarde werd recent bekroond met de Biesheuvelprijs, vernoemd naar de Nederlandse meester van het korte verhaal Maarten Biesheuvel. Wie niet weet hoe een brommer over water kan rijden, heeft een heerlijk kwartier in het verschiet bij het lezen van zijn verhaal ‘Brommer op zee’. Biesheuvels recept: oefenen, eerst door een speld plat op het water te leggen. ‘Als je dat heel voorzichtig doet, blijft hij drijven.’ En dan steeds zwaardere voorwerpen proberen: ‘Het was mij natuurlijk om mijn brommer te doen en tenslotte reed ik mijn eerste schamele rondjes op de stadsvijver.’ Licht absurdistisch zijn korte verhalen vaak; het gaat erom in kort bestek maximaal de verbeelding van de lezer te prikkelen. Dat is magisch.
Hoe werkt dat eigenlijk, die magie van korte verhalen? Wat gebeurt er in het hoofd van de schrijver en vervolgens in het hoofd van de lezer? In De Poolse bokser schrijft Eduardo Halfon dat een kort verhaal altijd twee verhalen vertelt: ‘onder een zichtbaar verhaal gaat een geheim schuil’. Een kort verhaal is zo opgebouwd dat ‘iets verborgens op een kunstmatige manier zichtbaar wordt gemaakt.’ En dat is de uitdaging die het korte verhaal aan een schrijver stelt: met weinig woorden, weinig ruimte voor omgeving, achtergrond en ontwikkeling moet hij tóch een compleet menselijk leven suggereren. Een kort verhaal, kortom, gaat om de suggestie van een heel leven, zonder dat hele leven te beschrijven; zoals een foto zich tot een speelfilm verhoudt. Jacq Vogelaar verwoordde het zo: ‘Geslaagd kort proza is geen verkleinde roman maar een wereld in het klein’.
Thomas Verbogt schrijft over Alice Munro, die in 2013 de Nobelprijs voor haar korte verhalen ontving, dat haar kracht is dat de lezer met één zin al een beeld heeft. Zo’n zin die meteen allerlei vragen oproept: wie is de hoofdpersoon, waarom denkt ze dit, wat doet ze dan en waarom? Daarnaast moet de schrijver van het korte verhaal ook ‘de techniek van het uitstellen’ beheersen; Munro’s verhalen hebben vaart maar ondertussen blijft er nog voldoende geheim. ‘Snel wordt het helder dat er iets rampzaligs is gebeurd, maar nog niet wat natuurlijk,’ aldus Verbogt.
Over de koningin van de Amerikaanse short story Lydia Davis schrijft Vogelaar dat haar beginzinnen soms zo sterk zijn dat je eigenlijk het verhaal dat volgt niet meer nodig hebt. Voorbeelden? Uit mijn eigen bundel: ‘Denk je dat papa het leuk vindt dat hij jou heeft geslagen?’ Van Lydia Davis: ‘Een vrouw werd verliefd op een man die een paar jaar dood was.’ Ook Annelies Verbeke excelleert in dit soort samengebalde zinnen waarin ze impliciet ‘vinden jullie dit ook niet?’ aan de lezer vraagt: ‘Maar er nu niet vreemd van opkijken dat er een beer in de eetkamer zit is toch onbegrijpelijk?’
In Munro’s verhalen wemelt het van die veelbetekenende zinnen. ‘Iona had een verpleegopleiding gevolgd, maar bij nader inzien had ze beter iets aan haar tanden kunnen laten doen,’ is een zeer adequate schets van Jills eenzame surrogaattante in ‘De droom van mijn moeder’. De relatie tussen Jill en de moeder uit de titel wordt haarscherp beschreven als Jill ziet hoe haar halfzusje de borst krijgt en opmerkt dat ze ‘blij was te horen dat ik nooit zulk intiem, lichamelijk verwarmd eten had gekregen’. Au…
In een ander verhaal van Munro vraagt een winkelbediende of Johanna een jurk koopt ‘voor een speciale gelegenheid’. Johanna antwoordt: ‘Waarschijnlijk zal ik erin trouwen.’ Dat ene woord ‘waarschijnlijk’ vat het hele verhaal van 53 pagina’s samen, waarmee ik bijna het geheim prijsgeef.
Hoe kort moet een kort verhaal eigenlijk zijn? Als het erom gaat, zoals hierboven beweerd, dat een geslaagd verhaal het vooral van de suggestie moet hebben, dan kan het heel kort zijn, zolang de suggestie maar een leven breed is. Zo bestaat het verhaal ‘Fillis’ lippen’ van Tonnus Oosterhoff uit slechts een titel en twee korte zinnetjes:
Fillis’ lippen
Ik ademde op de spiegel.
In de wasem verscheen de afdruk van Fillis’ lippen.
Oosterhoff suggereert hier met 14 woorden een heel onderliggend ‘tweede’ verhaal. Er is sprake van twee hoofdpersonen: de ik en Fillis. Die twee hebben een intieme relatie, want Fillis heeft de afdruk van een kus achtergelaten op de spiegel van de ik. Als je probeert het voor je te zien, doemt er meteen een badkamerspiegel op. Aha, Fillis is dus onder de douche geweest, heeft een kus op de spiegel achtergelaten en is verdwenen! Is er sprake van seks geweest? Was het voor Fillis een one-night-stand maar hoopt de ik dat zij weer opdoemt uit de wasem? Is zijn verlangen tevergeefs? Of is Fillis, gezien de kus op de spiegel, wel degelijk van plan terug te komen? De naam Fillis is veelbetekenend: het betekent ‘groen blaadje’ en is androgyn. Fillis kan dus ook een jongen zijn, en de ik kan man maar ook vrouw zijn. Zoals in het herdersspel ‘Fillis van Scirus’ van de 16e eeuwse schrijver Guidubaldo Bonarelli della Rovere: ‘Zy mist haar Filllis en met Fillis al haar lust’. En er blijkt ook een Sinterklaaslied uit 1709 te zijn waarin aan de Sint een ‘welgemaakte meid’ wordt gevraagd: ‘Dat ik u bemin, Fillis, Fillis, dat ik u bemin met ziel en zin.’ Ja, seks zal er dus wel geweest zijn voordat Fillis zijn of haar lippen op de spiegel drukte! Zo kan een kort verhaal de verbeelding van de nieuwsgierige lezer aan het werk zetten.
In een kort verhaal kijkt de schrijver als het ware door een klein gaatje naar een mensenleven. Hij kiest scherp en beschrijft niet de hele omgeving of levensloop van een mens. De schrijver moet uiterst selectief zijn, en tegelijk veel vrijheid nemen. Er kan een dier of een ding aan het woord komen; het korte verhaal is bij uitstek geschikt voor ontregeling.
Voor de lezer betekent het korte verhaal dat hij aan het werk gaat, al lezend. De lezer zal na ieder verhaal weer moeten omschakelen en zèlf gaan denken: wie was dat nu weer? en wat gebeurde er in godsnaam? Die vragen zorgen voor een nacht vol verbeelding. Lees voor het slapen gaan een kort verhaal! Ik wens de lezer lucide dromen.