A.F.Th. en de P.C. Hooftprijs

Gisteren ontving A.F.Th. van der Heijden tijdens een ingetogen maar feestelijke bijeenkomstP.C. Hooftprijs in het Letterkundig Museum de P.C. Hooftprijs uit de handen van voorzitter Gemma Nefkens. Theo Loevendie speelde prachtig op de sopraansaxofoon in een stuk dat hij speciaal voor de gelegenheid componeerde. Rob Schouten hield een mooie lofrede die begon met de zin ‘Ik ben een fan.’ Samen met Rudi Wester, Arnold Heumakers, Xandra Schutte en Thomas Verbogt zat ik dit jaar in de jury. Hieronder volgt het juryrapport:

Juryrapport P.C. Hooftprijs 2013

‘Daar. Daar zit je dan – domme, dwaze jongen.’ Deze zin, die zijn moeder tegen hem zei toen hij een kind was, is een haarscherpe herinnering van de schrijver die naar de mening van de jury met de P.C. Hooftprijs 2013 onderscheiden dient te worden. ‘Ik herinner me: ik ben. Ik ben: ik herinner me. Ik herinner mezelf. Ik ben herinnering.’ Het is het geheugen, zijn eigen geheugen, dat hem maakt tot de grote schrijver die hij is.
Alle gebeurtenissen uit zijn leven, wat gezegd en niet gezegd is, hoe het licht door de bomen op het water valt, en wat daar allemaal wel en juist niet bij gevoeld is, heeft hij onthouden. Een ijzersterk geheugen – daar is hij mee behept en gezegend. En veel van wat hij onthouden heeft, is uiteindelijk opgeschreven, want bij hem moet alles taal worden. Om te kunnen bestaan, moet hij zijn geheugen overgieten in taal. Daarmee wilde hij ver spreken, en ver spreken deed hij, en zal hij ongetwijfeld blijven doen. Hij heeft de dagelijksheid en de onbenulligheid van het leven door zijn stoutmoedige stijl intens kunnen verbinden aan het hogere: niet aan een god, maar aan betekenis. Op de meest dramatische momenten blijft hij de details zien, zoals de blik van de stervende op het polshorloge.

A.F.Th. van der Heijden is een geboren schrijver, een schrijver van nature. Hij groeide op in de jaren vijftig, in het versteende katholieke zuiden. Daar lag alles vast, gebruiken, rituelen, onbegrepen en geheimzinnige verbanden tussen mensen, voorwerpen en voorvallen, die voor een kind een raadsel zijn. Door alle details te onthouden en later in taal te voegen, konden die verbanden ontraadseld worden.
Maar met de ontraadseling groeide ook de behoefte aan beweging: los te komen van het geboortedorp, vrij te worden van god. Van de provincie naar de hoofdstad – ‘beweging’ wordt een sleutelwoord voor het eerste deel van zijn oeuvre, de cyclus De tandeloze tijd. Dat de Amsterdamse vrijheid voor Albert Egberts ook verslaving en ellende met zich meebracht, is deel van die beweging, en moet vervolgens net zo goed in taal gevat worden. ‘Het hek van de fictie is nu van de dam.’
Rond zijn vijftigste verjaardag – met de getalssymboliek zit het wel goed bij deze schrijver – is A.F.Th. van der Heijden iets geheel nieuws begonnen: de nu nog onoverzichtelijke cyclus Homo Duplex. Die gaat niet meer over vrijheidsdrang, maar zegt toch, net als de voorafgaande boeken, alles over de tijd waarin wij leven. De kracht van rituelen, met hun bezwerende werking, is gebleven. Hij zoekt de klassieke tragedie in het huidige menselijke gewemel, dat door geweld, platheid en goddeloosheid wordt gedomineerd. In De Movo Tapes daalt hij af in het ‘riool van de geschiedenis’. Al het mogelijke kan nu een plaats krijgen in zijn literaire universum. Voor iedere eigenschap, van hemzelf of van de samenleving, kan een nieuw personage het vehikel worden. In zijn oeuvre wordt ‘fictie over fictie’ werkelijkheid.

Zo beroemd als het bed van Marcel Proust is, waar hij zijn hele universum in gedachten opriep, zo legendarisch zijn inmiddels ook de zeven bureaus van A.F.Th. van der Heijden. De werkelijkheid ontstaat in zijn werkkamer. In zijn literatuuropvatting is hij ‘een god’ in het diepst van zijn gedachten. In dit hyperromantische kunstenaarsbestaan zijn leven en literatuur één. ‘Nu ik dit opschrijf, een schrijvende instantie ben, kan ik mezelf één persoon voelen, die het over twee ‘anderen’ heeft,’ schreef hij over zichzelf, de drinker in de avond en de drinker in de ochtend. De dubbele mens; in het schrijven wordt hij heel.
Zelf typeerde hij zijn werk eens als volgt: ‘Over elke splinter van Christus’ kruis hebben ze een kerk gebouwd. Misschien zal mijn hele manuscript straks uit snippers bestaan en over de aarde verspreid zijn.’ Hij bedoelde het pessimistisch, en stelde voor over de snippers bejaardenhuizen in plaats van kerken te bouwen, maar het beeld van één groot stuk hout, dat in splinters verdeeld is maar toch bijeen hoort, en dat alleen tezamen zijn volledige zegging en betekenis onthult, is een sterk beeld voor zijn oeuvre.
Die snippers zijn de cyclusromans die de tijd duiden, en requiemromans die op grootse wijze de verlorenen oproepen en terughalen uit de onderwereld, zoals Asbestemming en Tonio. Het zijn essays over literatuur en schrijven, losse romans, verhalen en novellen, en brieven. Die brieven, het moeten er inmiddels duizenden zijn, zijn nog goeddeels ongepubliceerd, maar dat is allemaal yet to come.
Zijn werken, inmiddels bijna dertig boektitels, zijn één werk. Uit het een groeit het ander, en soms is een nieuw boek nodig om een vorig boek te begrijpen. En soms is een boek zelfs dan niet helemaal te begrijpen; dat zijn de boeken die de zoektocht naar betekenis zélf belichamen, en de lezer op zoek laten gaan naar die betekenis. Niet dat de schrijver een spelletje speelt met zijn lezers; daar is hij te serieus voor.
Hij wisselt virtuoos van register, springt van verleden naar toekomst, voert een onafzienbare stoet kleurrijke personages op, stammend uit Brabantse arbeidersmilieu’s tot aan mythologische geslachten. Zijn stijl is ongeremd en retorisch, kent weinig beperkingen en barst soms bijna uit zijn eigen zinsverband. Hij bepleit de ‘schittering’, en zelfs de ‘schittering van overbodigheid’ en heeft de beschrijvingskunst in de Nederlandse literatuur tot grote hoogten gebracht. Op tactiele wijze beschrijft A.F.Th. van der Heijden de kleinste details, die de grootste emoties kunnen oproepen. Zijn stijl lijkt elektrisch geladen en is als een enorme en nauwelijks rationeel te bevatten natuurkracht die toch beheerst zijn doel bereikt. Door de weidsheid van zijn blik op zijn onderwerp, meestal de mens, en de op het eerste oog soms omtrekkende bewegingen van zijn pen, weet de schrijver overweldigende caleidoskopische beelden op te roepen.
De vermetelheid van zijn stijl wordt ook in Duitsland gezien: Der Tagesspiegel beschreef hem als ‘Ein Saft- und Kraftgenie, wie Holland es seit dem Barock nicht mehr hatte.’ Sinds de Barok! Dat zal P.C. Hooft deugd doen. Dat Saft zowel naar de vier levenssappen als naar ‘sperma’ verwijst, is mooi meegenomen.

Nooit is hij ergens overheen gekomen; ín hem zitten al zijn eerdere fysieke en geestelijke gedaantes, die hij tot leven kan wekken door zijn ogen te sluiten en de pen ter hand te nemen. ‘Een schrijver, als u het mij vraagt, en dan weer de schrijver in de huid en met de ogen van het kind.’ Dat is wreed, want je zou willen dat hij over sommige gebeurtenissen in zijn leven wél heen zou kunnen komen. Voor hemzelf.
A.F.Th. van der Heijden is immens aanwezig in de Nederlandse letteren, maar ontving nog niet de hoogste literaire onderscheiding van Nederland. Die krans van ‘haaievinnen van donkere laurierbladeren’ zou hem nu te beurt moeten vallen. ‘Wie geen goud heeft, moet goud zoeken, of zich toeëigenen,’ schreef hij ooit. Of: goud krijgen.
Omdat hij deze tijd waarin wij nu leven en lezen, taal en betekenis heeft gegeven, draagt de jury van de P.C. Hooftprijs 2013 voor verhalend proza met volle overtuiging A.F.Th. van der Heijden ter bekroning voor.

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in Nieuws. Bookmark de permalink .